De oprichting van Hoogendoorn Bouw in 1924 betekende dat grondlegger Ab Hoogendoorn zijn vleugels uitsloeg als bouwvakpatroon in de sector bouwnijverheid. Een sector die voor de Nederlandse economie altijd van groot belang is geweest, met tegenwoordig een jaaromzet van bijna 150 miljard euro. Daarmee is het na de industrie en handel de grootste economische sector van Nederland. Het is bovendien een bedrijfstak waarin kleine (familie)bedrijven domineren. Naast een relatief klein aantal grote tot zeer grote bouwbedrijven zijn er momenteel zo’n 250.000 (soms zeer) kleine bedrijven. In de sector werken 100 jaar na de oprichting van Hoogendoorn Bouw ruim 650.000 mensen, inclusief de grote groep kleine zelfstandigen.
Voor de buitenwereld is de bouw misschien een onoverzichtelijke sector. Dat was vroeger anders. Tot 1800 was het bouwbedrijf juist heel transparant. Hout en baksteen waren de hoofdmaterialen en timmerlieden en metselaars waren daarom de belangrijkste ambachtslieden. Tijdens hun leertijd in de gilden deden de ambachtslieden aan de hand van een meester hun vakkennis en praktijkregels op. Eerst als leerling, later als gezel. Dat garandeerde de continuïteit van het ambachtelijk specialisme. Door gildedwang was exclusiviteit verzekerd: een timmerman mocht geen huis metselen en een metselaar mocht niet timmeren. Meestal waren enkele timmer- of metselgezellen in vaste dienst van een patroon. De opdrachtgever kocht het bouwmateriaal en de betaling voor het werk vond plaats naar gelang van de bestede tijd. Het aannemen van delen van een werk was sinds de veertiende eeuw wel al gewoon, vooral buiten de stad waar de gilden het niet voor het zeggen hadden. Ondanks de macht van hun gilden schreven ook timmerlieden of metselaars geregeld in bij deze aanbestedingen en namen ze werk aan. Stadsbesturen bouwden weer vaak in eigen beheer via eigen bouwbedrijven die als ‘stadsfabrieken’ of ‘fabricage’ bekend stonden.
Franse tijd
Die overzichtelijke wereld veranderde in de Franse tijd (1796-1806) na de afschaffing van de gilden. Iedereen, geschoold of niet, kon zich na betaling van een patentrecht metselaar of timmerman noemen en als zodanig een bedrijf beginnen. De wettelijk geregelde openbare aanbesteding maakte de vestiging van ‘aannemers van publieke werken’ mogelijk. In de tweede helft van de negentiende eeuw raakte die openbare aanbesteding ook bij particulieren in gebruik. Met het afschaffen van de gilden verdween de meesteropleiding, zonder dat er een alternatieve vakopleiding voor in de plaats kwam.
Negentiende eeuw
De relatie tussen aannemer, opdrachtgever (bouwheer) en architect (bouwmeester) was in de negentiende eeuw moeizaam. Architecten en aannemers waren vaak elkaars concurrenten. Dat veranderde later door een duidelijke functiescheiding met specialisatie tot gevolg. De aannemer legde zich toen toe op de uitvoerende kant van het bouwen en de architect ontwikkelde zich gaandeweg tot onpartijdig figuur die de zakelijke belangen van de opdrachtgever kon behartigen. De toenmalige omvang van de aannemerij moet overigens niet overschat worden. Rond 1866 waren er niet meer dan zeven aannemers in Amsterdam.
Dat veranderde na 1870 door de spectaculaire groei van de Nederlandse bevolking. Eigenbouw, speculatiebouw en revolutiebouw waren aan de orde van de dag. De organisatie van de bouwwereld veranderde mee. In het begin van de twintigste eeuw zien we dat er drie typen aannemers actief zijn. De eerste de aannemer met een vaste kern van geschoold personeel, gespecialiseerd in grote kunst-, water- en grondwerken. De tweede de voormalige speculatiebouwer die eigenbouwer geworden was. En de derde de aannemer die als burgerpatroon vooral voor particulieren werkte en zelf een achtergrond als metselaar of timmerman had.
1924
In die laatste groep kunnen we Hoogendoorn Bouw indelen, opgericht in 1924 door timmerman Ab Hoogendoorn. Ab was wat toen een bouwvakpatroon heette, een vakman in de bouw die met behulp van doorgaans hooguit vijf knechten grotere opdrachten van de burgerij aannam. Ab formuleerde al in 1924 hoe hij succesvol wilde zijn: door het leveren van werk op maat van de beste kwaliteit, tegen een eerlijke en inzichtelijke prijs. Ab was natuurlijk niet de enige in zijn tijd – naar schatting waren er begin jaren 1920 zo’n 22.000 bouwbedrijven, waarvan 20.000 bouwvakpatronen. In korte tijd groeide Hoogendoorn uit van een kleine patroon tot een volwaardig aannemer, een bedrijf dat vast omschreven bouw- of verbouwwerkzaamheden aanneemt (dus tegen een overeengekomen prijs of richtprijs uitvoert) of dit in regie doet (dus op grond van de werkelijke uitgaven plus een winstpercentage).
Van stagnatie tot voorspoed
De geschiedenis van Hoogendoorn Bouw tussen 1924 en 2024 loopt in de pas met de ontwikkeling van de bouwsector in zijn geheel in die 100 jaar. De bouw is als geen andere bedrijfstak uiterst conjunctuurgevoelig. Bij economische stagnatie of crisis worden bouwbeslissingen doorgaans uitgesteld of teruggedraaid, bij voorspoed aangejaagd. De omvang van het bouwbedrijf en van de bedrijvigheid weerspiegelt dat: met gestage groei in de jaren twintig door toenemende industrialisatie en verstedelijking, grote problemen in de jaren dertig door de wereldwijde economische crisis tot een dieptepunt in de Tweede Wereldoorlog toen na juli 1942 de bouwnijverheid in ons land vrijwel stil kwam te liggen. Als reactie daarop volgde in de wederopbouwperiode een enorme hausse, in woningbouw en infrastructurele werken. De jaren zestig en zeventig stonden in het teken van verdergaande modernisering en groei, gevolgd door de achteruitgang door de grote crisis in de bouwnijverheid van de jaren tachtig. In de jaren negentig was er weer sprake van een grote opleving die doorliep tot na de eeuwwisseling, tot de kredietcrisis van 2008 en de eurocrisis van 2010 tot de verdamping van ruim 100.000 banen in de bouwbranche leidden. Maar elke keer weer verrijst de bouwnijverheid uit haar as. Ook Hoogendoorn Bouw. De langetermijneffecten van de krediet- en eurocrisis leidden uiteindelijk in 2013 tot een doorstart van het bedrijf, met een nieuwe aanpak op basis van een flexibele organisatie met een uitgebreid netwerk van ervaren vakmensen en betrouwbare specialisten. Zo krijgen klanten na 100 jaar – nog steeds volgens de filosofie van oprichter Ab – werk op maat, van de beste kwaliteit, tegen een eerlijke en transparante prijs.
Bronnen: Geert-Jan Mellink, Bouwen zonder scrupules, de Nederlandse bouwwereld 1940-1950 (Zwolle 2024), Jeroen Sprenger, Schets van de bouwnijverheid in Nederland, 19e-20e eeuw, in Historische Bedrijfsarchieven (Amsterdam 1993), Centraal Bureau voor de Statistiek